Ontwikkelingen verlopen in de tijd, wij zijn altijd tot een voorspelling bereid. |
Schaalvergroting van het agrarisch landschap. door Rolf Schuttenhelm Dit artikel is onderdeel van de journalistieke serie "Wandeling langs nieuwe fenomenen in het Nederlands landschap". Wat is hèt Nederlandse landschap bij uitstek? Welk beeld heeft de gemiddelde Nederlander of Europeaan voor ogen denkend aan het Nederlandse landschap? Of de lucht erboven nou grijs en regenachtig is of helderblauw, de horizon bestaat uit rijen populieren en een windmolen of uit hoogspanningsleidingen en een verkeersknooppunt; beeldvullend, mag men aannemen, ziet iedereen een plat stuk grond met sloten, een plak groen gras en koeien danwel donkere, omgeploegde akkergrond. Het Nederlandse landschap heeft bij uitstek zijn vorm ontleend aan de agrarische functie die het vervult. Onze honger naar melk en kaas, graan, aardappelen en suikerbieten heeft ooit praktisch heel het land ingevuld. Als we spreken van het authentieke Nederlandse landschap hebben we het daarom niet over uitgestrekte moerasbossen met een afwisseling van zoete en brakzoute meren, maar van het landschap dat onze voorouders hebben gecreëerd. Het landschap waarin "buiten in de natuur" synoniem staat aan "fietsen in de polder". Het "oorspronkelijke", agrarische landschap wordt daarmee niet inferieur geacht aan andere, min of meer natuurlijke landschappen in Nederland, zoals de loofbossen op de Veluwe of de Waddenzee. De ecologische waarde is vanzelfsprekend lager, maar er zijn andere, esthetische en cultuurhistorische, waarden voor terug gekomen. Daarnaast is het een landschap dat wij misschien gewoon of saai vinden, maar dat op wereldschaal behoorlijk uniek is. Hèt agrarische landschap bestaat echter niet, zodat ook het Nederlandse landschap valt te differentiëren in allerlei typen. Afhankelijk van verschillen in bodemgesteldheid, verschilt de aard van de beeldbepalende landbouw, waardoor onze beroemde kazen bijvoorbeeld uit het veenweidegebied komen en de meeste appels uit de boomgaarden op rivierafzettingen, zoals in de Betuwe. Daarnaast verandert het agrarische landschap automatisch onder invloed van ontwikkeling van de landbouw in de tijd. Aangedreven door technische ontwikkeling en bevolkingsgroei verloopt die ontwikkeling sinds de oudheid enkel in de richting van intensivering en schaalvergroting. Het tempo ligt in de moderniteit echter veel hoger, met het schijnbare gevolg dat het agrarische landschap zoals wij dat waarden hebben toegekend, niet voldoende rekbaar is om in de ontwikkeling mee te gaan. Schaalvergroting leidt tot het verdwijnen van de karakteristieke kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bochtige sloten en oude boerderijen. Schaalvergroting haalt het onvoorspelbare uit het landschap. De afwisseling van grote en kleine percelen, kleine akkers tussen grasland met koeien en schapen, zomaar een boom, een bruggetje of een hekje. Hoe onwenselijk die ontwikkeling om landschappelijke redenen ook is, de agrarische sector blijft vanwege de internationale concurrentie, ook in de toekomst, genoodzaakt om efficiënter te worden. Landbouw wordt niet langer bedreven door een boerengezin in een boerderij, maar door agrarische bedrijven. Om dat bedrijf rendabel te houden, neemt de benodigde grootte van de veestapel of de grootte van het areaal aan akkerland steeds verder toe, zodat ook in Nederland het agrarische megabedrijf ¹ zijn intrede heeft gedaan. Toch is daarmee niet zomaar gezegd dat de landbouw een steeds groter beslag zal leggen op de schaarse ruimte in Nederland. Een volgende stap in de intensivering van de landbouw zou heel goed zonder een verdere ruimtelijke schaalvergroting kunnen verlopen: de "grondongebonden landbouw", waarmee de agrarische sector zich door middel van overdekte agroparken zou nestelen tussen het stedelijke en industriële landschap, in plaats van de afgelegen provincie. Hoog tijd dus om te kijken wat de historische en recente schaalvergrotingen in de landbouw hebben betekend voor het Nederlandse landschap en hoe wij de polder zullen overdragen aan het nageslacht. Om het proces van agrarische schaalvergroting binnen het bestek van een wandeling in de meest radicale vorm waar te nemen, kan men het beste naar het midden van het land gaan. Vlak ten oosten van Nijkerk, in het noordelijk deel van de Gelderse Vallei, ligt aan de rand van het dekzandgebied een betrekkelijk authentiek agrarisch landschap. De percelen akkerland en grasland zijn er bijzonder klein en fraai afgeschermd door de karakteristieke houtwallen. Noordwaarts lopend verandert de ondergrond eerst in veen en dan zware klei. Langs de N301 (negeer even het randmeer) kan men zo de zuidelijke Flevopolder in lopen. Een wereld van verschil. Nergens is Nederland planmatig zo grootschalig ingericht. Het terrein van het agrarische megabedrijf. Om echter een genuanceerd beeld te krijgen van schaalvergroting door de eeuwen heen is het beter het landschap van oud en nieuw te vergelijken binnen één bodemtype, zoals goed mogelijk is langs de noordrand van het cultuurhistorische landschap van West-Friesland, dat bij uitstek beantwoordt aan de Hollandse beeldassociatie. De agrarische geschiedenis van West-Friesland gaat terug tot de steentijd, toen er op de Pleistocene zanden al akkerbouw en veeteelt plaatsvond. Als gevolg van de voortschrijdende Holocene zeespiegelstijging is het gebied echter ook weer ontvolkt. Eeuwenlang overstroomde het gebied vanuit het zeegat bij Bergen bij hoog water, waardoor dikke pakketten klei zijn afgezet, die het gebied een steviger geologische basis gaven dan bijvoorbeeld Waterland en de Zaanstreek ten zuiden, waar in dezelfde periode een dik veenmoeras ontstond dat in later tijden zorgde voor een landschappelijke en culturele afscheiding tussen West-Friesland en Holland. Nog voor de ontginning echter heeft ook in West-Friesland veengroei plaatsgehad. Toen de agrarische inrichting van het landschap begon maakte het gebied deel uit van het uitgestrekte veengebied dat van Friesland en Overijssel ononderbroken doorliep tot Utrecht en Noord- en Zuid-Holland, het zogenaamde Hollandveen. In West-Friesland was de veenlaag relatief dun, waardoor deze tegenwoordig volledig verdwenen is en de zeeklei weer aan het oppervlakte ligt. De ontginning van West-Friesland verliep op initiatief van vrije boeren. In tegenstelling tot de ontginners van bijvoorbeeld de Utrechtse veengronden, genoten de West-Friese (en Friese) boeren van de "Friese vrijheid". Zij lagen buiten de invloedsfeer van de Hollandse graven en het Heilige Roomse Rijk. Toch verliep de ontginning niet chaotisch. De gemeenschap stak zij aan zij de vele sloten vanaf een ontginningsbasis, zoals een hoge rug in het land. Om het drassige veen goed te draineren waren veel sloten nodig, dus de kavels waren smal, overeenkomend met de kenmerkende cope-ontginningen. Door ontbrekend feodaal gezag was er echter geen beperking gelegd op de diepte van de ontginning, de zogenaamde "vrije opstrek", zodat de Middeleeuwse boeren in het gebied vrij waren om hun agrarische schaal te vergroten zoveel hun spierkracht toestond. Al met al ontstond reeds halverwege de Middeleeuwen in West-Friesland een langgerekt verkavelingspatroon. De boerenpercelen waren smal, waardoor de verschillende boerderijen dicht op elkaar lagen en gemakkelijk een dorps karakter kregen. Eén van de meest pittoreske van deze typerende West-Friese lintdorpen is Twisk, het beginpunt van de wandeling. |
|
Twisk ligt op een verzande getijdegeul die tegenwoordig als een stevige en droge rug door noordelijk West-Friesland loopt en beter geschikt is voor bebouwing dan de klei- of oorspronkelijke veenlagen, die verder kenmerkend zijn voor het gebied. Van oost naar west loopt de oude geul onder de lintdorpen Hoogwoud, Abbekerk, Twisk en Opperdoes tot Medemblik. Medemblik was rond het jaar 700 al een koningsgoed van de Friese koning Redbad, een handelscentrum te midden van het uitgestrekte veenmoeras. In die omgeving moet grootschalige ontginning van de woeste gronden al begonnen zijn tussen 800 en 1000 na Christus. De ontginningsas van het nabijgelegen Twisk is daarom waarschijnlijk een van de oudste.
Zeker is dat rond 1200 heel West-Friesland, van Medemblik tot Hoorn en van Alkmaar tot Enkhuizen in cultuur gebracht was en dat vrijwel alle dorpen en steden in het gebied ook toen al bestonden. Een vreemde gedachte als je er op goed geluk uit de streekbus stapt. Het is het grasland niet direct aan te zien dat het zoveel historie heeft. Maar nog net voor ik denk de buschauffeur naast een strippenkaart ook uitleg verontschuldigd te zijn hoor ik het al: die dikke tongval.
Ongeveer 800 jaar nadat het zoute water van de Waddenzee zich een weg gebaand had tussen Noord-Holland en Friesland is nog steeds een vage klankovereenkomst herkenbaar. Twisk zelf laat meer historie zien. Vrijwel alle gebouwen zijn oude stolpboerderijen, waarvan sommige aan de voorzijde trap- klok- en lijstgevels hebben, wat bijdraagt aan het dorpse karakter. De decoraties, ook in het metselwerk van de ronde schoorstenen, lijken te wijzen op een bepaalde welstand in deze agrarische gemeenschap, tenminste, ten tijde van de bouw van de aanwezige 18e en vroeg 19e eeuwse boerderijen. |
Stolpboerderij in Twisk uit 1746. |
De ontwikkeling van de stolp verraadt een duidelijke historische schaalvergroting in de landbouw. Middeleeuwse boerderijen waren nog primitief, met een rechthoekige opeenvolging van woongedeelte en stal. De compacte, vierkante stolp liet de bewoning makkelijk profiteren van de warmte van de koeienstal, die naast de hooitas onder hetzelfde piramidevormige dak viel dat bovendien een goede stormbestendigheid had. Misschien is het om die reden het dominante boederijtype in het winderige Noord-Holland geworden. Maar het is opvallend te zien dat de oudste stolpen, van rond 1600, ook de kleinste zijn. Blijkbaar lukte het de boeren om met de tijd hun productie te intensiveren. Een boer met een groter aantal koeien, had ook behoefte aan een grotere stal, waardoor langzaam moest worden afgeweken van het vierkante bouwplan. De meeste nog bestaande stolpen in Twisk zijn enigszins langgerekt. Vaak is aan de achterkant nog een lagere uitbouw van de stal zichtbaar, eveneens onder het rieten dak, ten teken van voortschrijdende schaalvergroting door de eeuwen heen.
|
Verlengde stolpboerderij uit 1885. Wellicht een getuige van schaalvergroting in de 19e eeuw. |
Twisk is nog steeds niet veel meer dan een lange straat. Tussen de boerderijen door bestaat zowel naar het noorden als het zuiden een mooi uitzicht over het grasland. Westwaarts lopend, in de richting van Abbekerk, passeer je het dorpshuis. Op de gevel is het oude wapen van Twisk te zien, opmerkelijk genoeg bestaande uit drie aren tegen een blauwe lucht. Een speurtocht op internet levert de volgende tekst op, uit 1816: "Van lazuur, beladen met 3 dorre boonstoppels, staande op een terras, alles van goud." Het is onduidelijk hoe oud het wapen van het Middeleeuwse Twisk precies is, maar het dorp schijnt zijn rijkdom te danken aan de lucht (zon), de bodem en de tuinbouw. Dat is merkwaardig, aangezien de meeste agrarische activiteit in het gebied zich concentreert op de veeteelt van schapen en melkkoeien. Dat hoeft echter niet altijd zo te zijn geweest. Kort na de ontginning van het gebied lag het veen nog ver boven de zeespiegel. Bij voldoende irrigatie (en het gebruik van enige stalmest) moet akkerbouw toen hebben kunnen plaatsvinden. Door oxidatie en inklinking van het veen is het gebied echter aanzienlijk gedaald, zodat het vanaf de 12e eeuw door bedijking beschermd moest worden tegen overstroming en afkalving van de zee. De bodemdaling moet de natuurlijke afwatering sterk hebben bemoeilijkt, waardoor het slootpeil hoger kwam te staan, de grond drassiger werd en de verschuiving richting veeteelt logisch werd. De oxidatie en inklinking hebben zich voortgezet tot het hele gebied binnen de West-Friese omringdijk onder zeespiegel kwam te liggen, permanente bemaling noodzakelijk werd en uiteindelijk het hele veendek verdween.
De verdwijning van het veendek is interessant omdat West-Friesland daardoor een geheel ander bodemtype aan het oppervlak kreeg, met nieuwe agrarische mogelijkheden. De kalkhoudende zeeklei is vruchtbaarder, relatief goed bestand tegen erosie (waardoor het de moeite bleef lonen West-Friesland wel tegen de zee te verdedigen, in tegenstelling tot omringend gebied) en staat, met moderne technieken, een diepere bemaling toe. Daarmee is de enigszins vreemde situatie ontstaan dat West-Friesland, als kleigebied landschappelijk was ingedeeld door een verkavelingspatroon dat eigenlijk bij een veengebied hoort. In een poging het agrarisch potentieel van het land beter te benutten hebben in de 20e eeuw verschillende herverkavelingen plaatsgevonden. Bij de westrand van Twisk aangekomen voert de route noordwaarts, via de Hoornderweg de weilanden in. De herverkaveling is niet direct zichtbaar in dit gebied. De sloten lopen nog steeds dicht langs elkaar, parallel, vanaf Twisk het land in. Vroeger liep ieder perceel door tot de boerderij van de eigenaar, terwijl de oude percelen in de lengterichting begrensd waren door de Westfriese omringdijk. Het verklaart de ligging van de dijk. De boerderijen lagen zij aan zij en de kavels waren smal. Om per boer voldoende landbouwgrond over te houden, mocht de oprukkende zee niet verder naderen dan tot 2 km van het dorp. Dit collectieve belang maakte het eeuwenlang mogelijk om in het min of meer autonome gebied van West-Friesland tot een samenwerkingsverband te komen waarin het mogelijk was de 126 kilometer lange omringdijk te maken en te onderhouden. Vrijwel alle stolpen in Twisk hebben nu enkel nog een woonfunctie. Slechts een paar boerenbedrijven bewerken nu het land. Het stolptype blijkt in de moderniteit niet langer functioneel. Terwijl de route de oude dijk nadert, wordt zichtbaar welke boer hier de moderne grootgrondbezitter is. Dankzij de moderne bouwmethoden niet langer gebonden aan stevige zandruggen, liggen de grote, moderne boerenbedrijven juist van de oude lintdorpen vandaan. De boer heeft er de ruimte om een flink erf aan te leggen, met grote, losstaande stallen, een lege landweg voor het agrarische transport en zonder geluids- of stankoverlast te veroorzaken. Het leidt evenwel niet tot landschappelijke verfraaiing. Door het land in tegenovergestelde richting te bewerken blijven de oude lintdorpen weliswaar in originele staat, maar kijken deze nu uit op een horizon met om de zoveel tijd een klein industrieel complex. Ach, het valt eigenlijk mee. Het is beter om het vanachter een weiland te bekijken dan om er naast te wonen, wijst de vorderende wandeling uit. |
Uitzicht vanaf Twisk over West-Fries agrarisch landschap met modern boerenbedrijf. |
De moderne boer heeft een losgeknipt rijtjeshuis neergeplant bij wijze van woning en twee grote, metalen loodsen als stallen voor het vee. Als dat functioneel is, dan moet het maar. De route gaat hier even naar links en stuit prompt op een grote veevoerfabriek, inclusief schoorstenen, ook niet direct passend in het klassieke agrarische landschap. Maar het is logisch. We zijn hier bij de dijk aangekomen. Verder noordwaarts ligt de Wieringermeer, een van de grote Zuiderzeewerken. Een droogmakerij dus. Nieuw land op oude klei. Bij de inrichting in de jaren '30 wisten ze het zeker: dat kan een stuk efficiënter. De bodem verschilt er nauwelijks van West-Friesland, maar de kavels zijn groot en vierkant en maken efficiënte akkerbouw goed mogelijk. De vrachtladingen suikerbieten gaan recht de fabriek in, die perfect is gelegen tussen de producenten in de Wieringermeer en de afnemende veehouders in West-Friesland. Op de achtergrond de eerste rij windturbines, maar aangezien de route nu de Wieringermeer in voert, is dat een mooi onderwerp om niet teveel aandacht te geven. (Als ze ergens moeten staan, zet ze dan in de Wieringermeer en Flevoland.)
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier plaatst al haar vertrouwen in de huidige zeedijken, want de overgang tussen West-Friesland en de Wieringermeer wordt op de wandelroute gevormd door een gat in de omringdijk. Eeuwenlang onderhielden ze deze met man en macht, maar nu zijn de boeren vooral gebaat bij een soepel transport van veevoer rondom de fabriek. Ondanks het ontbreken van een fysieke barrière voor de wandelaar, zoals een afgesloten dijk, ringvaart, of randmeer is de landschappelijke overgang tussen oud en nieuw hier nog vlijmscherp. |
De Wieringermeer vanaf de West-Friese omringdijk: eindeloos akkerland met wat glastuinbouw en windturbines. |
Waar de West-Friese stolpboerderijen definitief hebben afgedaan, zijn de boerderijen in de Wieringermeer, standaardbouw van vlak na de Tweede Wereldoorlog, nog steeds geschikt als basis voor een agrarisch bedrijf. Het zijn voornamelijk zogeheten kop-rompboerderijen, zonder hals, een akkerbouwtype dat thuishoort op de Friese en Groningse zandgronden. Als de schuur voor de moderne boer te klein blijkt, kan deze gewoon een nieuwe bouwen, ruimte genoeg. Door de planmatige indeling van het gebied liggen de boerderijen ver uit elkaar, op vaste afstanden eenzaam in het land. Maar door de schaalvergroting hebben om-en-om de boerderijen hun agrarische functie verloren, danwel het land van de buren opgekocht. Wat in de jaren '30 en '40 van de vorige eeuw moderne landbouw was, is dat nu al lang niet meer. Het was de crisistijd. De gemiddelde kavelgrootte van 25 hectare is voor een moderne akkerbouwer, gespecialiseerd in de grootschalige productie van aardappelen, graan en suikerbieten, veel te weinig. Dit bleek trouwens al snel, want de nieuwere Zuiderzeepolders hebben een aanmerkelijk grotere en met het jaar van drooglegging oplopende kavelgrootte, nóg een getuige van het voortschrijdende karakter van schaalvergroting in de landbouw. De wandeling vervolgt zich buitendijks, in de richting van Medemblik in het noordoosten. Lopend achter de oude omringdijk is alleen het nieuwe landschap van de Wieringermeer zichtbaar. Saaie, omgeploegde akkers, hier en daar heeft zelfs de machinale landbouw wat restanten van de oogst achtergelaten. Koolbladeren en een paar ondermaatse suikerbieten, als guppies op de groei terug gegooid in de akker.
Het is een eentonig landschap. Iedere horizon die je nadert is gelijk aan de volgende, iedere boerderij is een kopie van de vorige. Het landschap ontvouwt zich planmatig en, als je je te voet beweegt, vooral traag. Sommige boerderijen doen tegenwoordig dienst als eenmanszaken, bijvoorbeeld als verhuurbedrijf, een enkele is gesloopt om plaats te maken voor een groot verboden-toegang-terrein van Gasunie of een toekomstig bedrijventerrein. Er zijn zelfs enkele Lebensraumgenießers die de drukte van de Randstad hebben verruild voor de rust en ruimte van de Wieringermeer en enkel een woonfunctie toekennen aan de boerderijen. Hier komen wonen om dagelijks te genieten van het landschap gaat te ver. Geloof ze daarom niet. Ze gebruiken de schuur als XTC-lab of beramen een terroristische aanslag, waartoe ze het erf hebben ingericht als trainingskamp. Verderop is de West-Friese omringdijk zelf vrij toegankelijk. Het geeft een goed uitzicht en een mooie kans om al wandelend het oude en nieuwe land met elkaar te vergelijken. Terugkijkend naar Twisk aan de horizon is een aantal weilanden te overzien die in het beheer zijn van Landschap Noord-Holland, een organisatie met oog voor natuur en cultuurhistorie. De smalle percelen zijn hier tijdens de herverkavelingen niet geëgaliseerd. Door het eeuwenlang leegkiepen van de sloten staan de weilanden bol en liggen sommige kavels hoger dan andere. Deze landschappelijke variatie met bijbehorend microreliëf staat bekend als het kadetjesland van Twisk, een ongeschonden historisch-agrarisch landschap. Het slootpeil ligt er ook iets hoger dan elders met een beoogd positief effect op de natuurwaarde. Verderop ligt, ook in West-Friesland, rechts van de wandelroute, het lintdorp Opperdoes. Het is een tuindersdorp dat bewijst dat moderne landbouw in ruimtelijke zin niet grootschalig hoeft te zijn. Kleine akkers met spruitjes, boerenkool en allerlei sluitkolen, hier en daar een kas en kleine schuurtjes naast kleine, onooglijke, losgeknipte-rijtjeshuis-boerderijen. |
Landschapselement van kleinschalige tuinbouw in Opperdoes. |
Terug in de Wieringermeer, tussen een vuilstort en de dijk de wandeling vervolgend, ontstaat na enige tijd een uitzicht op het oude VOC-stadje Medemblik. Een soort omgekeerde horizonvervuiling. Het nieuwe element in het landschap is het land zelf, terwijl de horizon van kerktorens, oude windmolen en dijk authentiek is.
|
Schelpenbodem en Medemblik. Nieuw land met een oude horizon. |
Hier ligt een driesprong van dijken waar het oude en nieuwe land elkaar loslaten, met het IJsselmeer ertussen. De gemotiveerde landschapswandelaar kiest ervoor de route nog een stuk te vervolgen, dieper de Wieringermeer in, om het unieke van dat nieuwe landschap te ervaren en waar mogelijk een waarde toe te kennen. Er is geen betere plek om dat te proberen. Hier ligt het elektrische gemaal Lely, de ingenieur en wellicht meest invloedrijke landschapsinrichter van Nederland gedenkend. Een witgeschilderd brok machinerie, uitgevoerd in Amsterdamse school en even oud als de polder zelf. Van drie kanten voeren kanalen strak en symmetrisch het water aan dat onverbiddelijk in het IJsselmeer wordt gepompt. Opeens krijg ik gevoel voor de dynamiek van dit land. De zon staat inmiddels laag en in de tijd die me rest wil ik zoveel mogelijk leren. Ik ren de dijk af naar een van de kanalen. De akkers lopen vanaf West-Friesland de laagte in, dieper in de polder, en ik laat me meevoeren. In de akkers zijn de oude zand- en schelpenbanken, na amper drie generaties ploegen, nog duidelijk tussen de klei te zien. Het wordt opeens zo duidelijk. Dit is geen land. Dit is bodem. De bodem van de Wieringermeer, net zoveel een zee als de Noordzee, de Waddenzee of de Zuiderzee. Het water is aan de kant gelegd, achter een dijk, maar sijpelt altijd terug. Bij gratie van de dijken en het strenge, altijd wakkere gemaal wordt hier akkerbouw bedreven. In deze zee heten de vissers boeren. Met hun gigantische sleepnetten vangen ze er graan en aardappelen, eindeloos. Ik zie de eenzame boerderijen drijven in het landschap, ver uit elkaar, als schepen. Dit moet grootschalig zijn.
|
Gemaal Lely in de IJsselmeerdijk bij Medemblik. |
Schaalvergroting landbouw: Het megabedrijf. 1). De megabedrijven in de Nederlandse landbouw en tuinbouw zijn sterke bedrijven die de goede eigenschappen van het gezinsbedrijf combineren met de voordelen van grootschaligheid. De omvang van dergelijke agrarische bedrijven wordt bepaald door de omvang van de economische activiteit. Een megabedrijf is minstens zes keer zo groot als het gemiddelde agrarische bedrijf in Nederland, overeenkomend met bijvoorbeeld 340 hectare akkerland of 320 melkkoeien. Tussen 1994 en 2004 is het aantal megabedrijven in Nederland verdrievoudigd, terwijl hun aandeel in de productiecapaciteit verviervoudigde. Op dit moment is slechts 1,6% van de agrarische bedrijven een megabedrijf, terwijl het aandeel in de totale agrarische productie 17% bedraagt. Het aandeel in de (glas-)tuinbouw is relatief hoog. Beperkende factoren voor een verdere toename van het aantal megabedrijven in Nederland zijn onder andere ruimtegebrek en melkquota, wat vestiging in de Verenigde Staten, Australië, Nieuw-Zeeland en vooral Oost-Europa voor sommige boeren aantrekkelijk maakt. De Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) adviseert de overheid rekening te houden met een verdere toename van het aantal megabedrijven en deze ontwikkelingsruimte te geven. Het RLG noemt de nadrukkelijke economische voordelen van grootschaligheid. In megabedrijven is de arbeidsproductiviteit twee keer zo hoog als in gemiddelde agrarische bedrijven. Een toename van het aantal megabedrijven zal daarom wel een negatieve invloed hebben op de werkgelegenheid in de agrarische sector, maar met het oog op de concurrentiekracht van de Nederlandse landbouw dient de ontwikkeling naar grootschaligheid niet beperkt te worden. Vanwege de grote invloed van megabedrijven op het landschap, de natuur, het water, de lucht en het dierwelzijn, moet de ontwikkeling van dergelijke bedrijven aan duidelijke randvoorwaarden gebonden zijn, waarin het RLG een grote rol ziet voor het provinciale bestuur. De mogelijkheid voor vestiging van een megabedrijf zal per gebied en per bedrijstype verschillen. Een toename van het aantal megabedrijven kan een aantasting van het oorspronkelijke landschap inhouden. Schaalvergroting kan leiden tot rationalisatie, waardoor kleinschalige en cultuurhistorische verkavelingspatronen, houtwallen en andere landschapselementen zullen verdwijnen. Historische sloten en natuurlijke waterlooppatronen kunnen worden rechtgetrokken of vervangen en het micoreliëf in het maaiveld zal verder worden geëgaliseerd. Toch bestaan er ook kansen om bij toename van megabedrijven een professionele, aanspreekbare partner te hebben, ook met betrekking tot natuurbeheer. Naast het risico op verdwijning van kleinschalige landschapselementen kan een toename van megabedrijven in de toekomst ook leiden tot dichtslibbing van open landschappen. De bebouwing van boerenbedrijven die stoppen krijgt veelal een woonfunctie en verdwijnt niet, terwijl voor de ontwikkeling van megabedrijven vanuit andere, bestaande locaties nieuwbouw vereist is. Historische zichtlijnen in het landschap kunnen door nieuwbouw en beplanting worden geblokkeerd. Volgens de RLG zal het effect bij de uitbreiding van de intensieve veehouderij en de glastuinbouw het sterkst zijn. In die sectoren zal extra aandacht moeten worden besteed aan een goede inpassing in het landschap en, om diversiteit te behouden, zal de uitbreiding aan specifieke regio's gebonden zijn. |
Op het eindpunt van de wandeling, dieper in de polder, nog een vorm van schaalvergroting in de landbouw: akkerbouw en veeteelt in één, op een na-oorlogse kop-rompboerderij met moderne varkensstal. |